Plassen op de bouwplaats, regenplassen bedoel ik. Uitkijken waar ik loop, want ik heb een gat in mijn laars.

Een collega zegt dat de technische groothandel vlakbij gespecialiseerd is in bedrijfskleding. Dus laarzen hebben ze volgens hem zeker. Mooi, maar alles is in lockdown en ik wil nieuw schoeisel wel eerst even passen. Gisteren bestelde ik telefonisch een bezem bij een andere groothandel. Het ding kon ik afhalen in een onbemande tent naast de entree. ‘Nee man’, zegt de collega, ‘die zaak hier vlakbij is echt open.’

Ik draag trouwens speciale laarzen. Dunlops met gladde zool, onontbeerlijk in de betonvloerenbranche. Als je niet oplet, ga je erop onderuit. Schoeisel met een gladde zool houdt zich op in het grijze gebied van de Arbo- regels. Misschien hebben winkels ze daarom zelden op voorraad.

Bij de entree van de technische groothandel staat een display met coronaregels. Trouw zet ik mijn mondkapje op en eenmaal binnen ontsmet ik mijn handen. De zaak is een lust voor het oog. Alweer valt het me op dat klanten in dit soort zaken anders lopen dan medewerkers. Klanten bewegen doorgaans sneller en heel vaak met sporen van lichamelijk ongemak. Medewerkers – ik tel er maar liefst zeven – zijn soepeler doch beducht op lastige klanten, waardoor hun bewegen trager, bedachtzamer wordt.

De vrouw achter de balie neemt me onderzoekend op. Ik steek mijn voet in de lucht om haar het gat in de laars te tonen. ‘Ziet u’, zeg ik, ‘een gat. Ik wil graag nieuwe laarzen. Hebben jullie die?’ Ze neemt de tijd voor een antwoord. ‘Ik weet het niet zeker’, reageert ze na wat gefrunnik op een toetsenbord’, maar zou best wel eens kunnen. Loop je even mee?’ Ik voel nattigheid, maar loop hondstrouw met haar mee.

‘Jullie zijn alleen open voor bedrijven, toch?’, vraag ik haar terwijl we de winkel doorkruisen. ‘Klopt’, antwoordt ze, ‘want die moeten toch gewoon door kunnen gaan? Anders zou zelfs de bouw stil komen te liggen!’ Een terecht en tegelijk waardeloos argument. De horeca moet tenslotte ook gewoon door kunnen gaan. Niettemin ben ik blij dat in ieder geval de bouw nog draait. Lekker van huis, betaald bewegen.

‘Hoe weten jullie wie van een bedrijf is?’

‘Dat kan ik zien’, reageert ze vrolijk.

‘Kun je dat ook aan mij zien?’, vraag ik door.

Ze veegt een betonspetter van de mouw van mijn jas.

Bij het laarzenrek aangekomen, weet ik al genoeg. Toch veinst mijn begeleidster hoop: ‘Ik kan nog even achter kijken, maar ik vrees dat we er doorheen zijn. Zal ik ze anders voor je bestellen?’

Edwin Timmers